Nu het weer herfst is en een aantal mensen een griepprik en coronaprik kan halen, presenteren we nog enkele onderzoeksresultaten van vragenlijsten die tussen maart 2024 (deel 1) en september 2024 (deel 2) in opdracht van het RIVM in het LISS panel zijn afgenomen onder 1238 mensen van 18 jaar of ouder. De meeste deelnemers (65%) hebben aan beide onderdelen van de vragenlijst meegedaan (maart en september 2024); 16% met alleen maart, 19% met alleen september. De vragenlijsten zijn onderdeel van de RIVM vragenlijstmonitor Pandemische Paraatheid & Gedrag.
Gedrag van mensen is belangrijk bij de verspreiding van infectieziekten. Regelmatig handen wassen en nauw contact met anderen vermijden verkleint bijvoorbeeld de kans op luchtweginfecties. Dit is extra belangrijk in het geval van een uitbraak die een pandemie kan worden. De monitor meet het gedrag van mensen dat relevant is voor de verspreiding van infectieziekten, samen met factoren die van invloed zijn op gedrag en gezondheid tijdens een pandemie. Daaruit is af te leiden op welke vlakken verschillende groepen in de Nederlandse bevolking beter of minder goed zijn voorbereid op een mogelijke pandemie en hoe dat over tijd samenhangt met maatschappelijke ontwikkelingen of beleidsinterventies.
De belangrijkste resultaten
Deze resultaten zijn gebaseerd op de monitor in maart en september 2024 en geven daarmee een beschrijving van de situatie op dat moment. Er staan nog meerdere metingen gepland.
Ervaren paraatheid: Drie op de tien deelnemers geven aan zich voorbereid te voelen als er volgende maand een lockdown zou worden aangekondigd. Dit is iets hoger onder deelnemers met een hbo- of wo-opleiding (39%) in vergelijking met deelnemers met basisonderwijs of een vmbo-opleiding (24%). Deelnemers die zich voorbereid voelen geven aan dat zij ervaring hebben vanuit het verleden, de basisbenodigdheden in huis hebben en vanuit huis kunnen werken. Deelnemers die zich niet voorbereid voelen geven aan dat zij er gewoon (nog) niets aan gedaan hebben, niet weten wat er nodig is, of er niet mee bezig zijn.
Ongeveer de helft van de deelnemers vindt dat hun werkgever wel (helemaal) voorbereid is op een lockdown. Ook dit is iets hoger bij hbo- of wo-opleiding (57%) in vergelijking met deelnemers met basisonderwijs of een vmbo-opleiding (35%). Deelnemers die hun werkgever voorbereid achten, noemen dat er geleerd is van het verleden en dat zij thuis kunnen werken. Daarnaast denken zijn dat er draaiboeken en protocollen klaarliggen. Deelnemers die denken dat hun werkgever niet voorbereid is noemen als reden dat hun sector hier niet geschikt voor is (thuiswerken niet mogelijk) of dat de werkgever er niet mee bezig is of hier niet over communiceert.
Op de vraag of men denkt dat de overheid voldoende voorbereid is op een lockdown, denkt drie op de tien dat dat zo is. Het vaakst wordt als reden genoemd dat de overheid (vast) geleerd heeft van de recente COVID-19 pandemie en/of dat er draaiboeken en protocollen zijn. Deelnemers die de overheid niet voorbereid vinden, noemen dat de overheid haar zaken niet op orde heeft, in het verleden veel fouten heeft gemaakt, te druk is met andere zaken, en dat er niet over plannen wordt gecommuniceerd.
Mentale en fysieke gezondheid: Mentale en fysieke gezondheid dragen bij aan veerkracht (of kwetsbaarheid) bij een gezondheidscrisis. Met veerkracht wordt het vermogen om te herstellen van stress en tegenslag bedoeld. Dit draagt bij aan hoe goed mensen met een crisissituatie kunnen omgaan. Deelnemers is gevraagd om hun algemene gezondheid te beoordelen of een schaal van 0 tot 100. Gemiddeld gaven deelnemers hun algemene gezondheid een score van 73.
70-plussers gaven zichzelf een iets lagere score dan jongere deelnemers. De meeste deelnemers geven hun algemene gezondheid een score van 60 of hoger (81.5%).
Gedrag:
o Paraatheid gedrag: Ruim eenderde van de deelnemers heeft geen noodvoorraad eten/drinken en medicijnen om drie dagen vooruit te kunnen. Meer dan tweederde heeft geen noodvoorraad water voor hygiëne en koken. Jonge deelnemers (< 40 jaar) en deelnemers in stedelijke gebieden treffen de gevraagde voorbereidingen minder dan gemiddeld. Een mogelijke verklaring is ruimtegebrek voor het opslaan van noodvoorraden.

Bron: Figuur 1, RIVM Kennisnotitie: Pandemische Paraatheid Gedrag
o Hygiëne- en isolatiegedrag: Zes op de tien deelnemers hebben de gewoonte om te hoesten en te niezen in de elleboog. Minder dan de helft wast de handen bij thuiskomst of na hoesten, niezen of het snuiten van de neus. Minder dan twee op de tien blijven thuis bij ziekte.

Bron: Figuur 2, RIVM Kennisnotitie: Pandemische Paraatheid Gedrag
Factoren die gedrag en gezondheid beïnvloeden:
o Gezondheidsvaardigheden: Zes op de tien deelnemers heeft voldoende vaardigheden om gezondheidsinformatie te vinden, te begrijpen, en toe te passen. Het beoordelen van de betrouwbaarheid van informatie in de media over gezondheidsrisico’s vinden deelnemers relatief lastig.
o Veerkracht: Een derde van de deelnemers rapporteert een hoge mate van veerkracht; ouderen (55-69 jaar; 45%) vaker dan jongeren (< 25 jaar; 23%).
o Sociale steun: Ruim een derde (35%) ervaart een sterke mate van sociale steun, terwijl een vijfde (21%) weinig sociale steun ervaart. Vooral onder deelnemers met een herkomst buiten Europa komt het meer voor dat zij weinig sociale steun ervaren.
o Vertrouwen: Het vertrouwen van deelnemers in artsen en wetenschappers is hoger dan het vertrouwen in politici en de overheid.

Bron: Figuur 4, RIVM Kennisnotitie: Pandemische Paraatheid Gedrag
o Vatbaarheid voor complotdenken: Een derde van de deelnemers heeft overtuigingen die hen vatbaar maken voor complot denken. Om dit te meten werd aan de deelnemers een aantal uitspraken voorgelegd, zoals: “Ik denk dat er veel belangrijke dingen gebeuren in de wereld, waarover de samenleving nooit informatie krijgt” en “Ik denk dat de overheid alle burgers altijd in de gaten houdt”. Van de deelnemers van 25 jaar of jonger is het percentage 21%. De vatbaarheid voor complot denken lijkt hoger dan gemiddeldonder deelnemers met basis- of vmbo-onderwijs (49%) en mensen met een herkomst buiten Nederland (buiten Europa: 40%; binnen Europa: 47%).
Verschillen tussen groepen: Op verschillende punten scoren mensen van niet-Nederlandse herkomst en mensen met primair/vmbo-onderwijs lager dan gemiddeld (zoals op gezondheidsvaardigheden, vertrouwen, vatbaarheid voor complot denken). Voor hygiënegedrag (en dan specifiek handen wassen) is er een gunstigere uitgangspositie, namelijk meer gewoontegedrag, bij mensen van niet-Nederlandse herkomst.
Aandachtspunten voor beleid
Op basis van de resultaten van deze monitor zijn er de volgende aandachtspunten voor beleid. En wanneer deze beleidsinterventies worden aangepast op doelgroep en context verhoogt dit de impact.
Voorbereiding op een noodsituatie: Als de overheid van mensen verwacht dat zij 2 à 3 dagen in acute isolatie kunnen blijven, is winst te behalen door mensen te ondersteunen met eenduidige informatie over wat daarvoor nodig is en hoe mensen daarin zelf kunnen voorzien en/of worden geholpen.
Goede hygiënegewoontes: Het ondersteunen van goede hygiënegewoontes draagt bij aan de preventie van kleine uitbraken in een koude fase en verhoogt de kans dat men tijdens een pandemie dezelfde gewoontes heeft. Door het goede voorbeeld te laten zien, mensen te herinneren aan de adviezen (zoals bijvoorbeeld handen wassen in welke situaties), thuisblijven als je ziek bent, en de (sociale) omgeving zo in te richten dat het gedrag makkelijk is om uit te voeren (bijvoorbeeld door als werkgever uit te dragen dat dit belangrijk is), kan het vormen en behouden van deze gewoontes worden ondersteund.
Veerkracht van jongeren: Initiatieven gericht op het vergroten van de veerkracht van jongeren zijn ook voor pandemische paraatheid belangrijk. In het geval van een (gezondheids-)crisis is het belangrijk om vanaf het begin rekening te houden met groepen met minder veerkracht, zoals jongeren. Dit kan door te monitoren hoe het met hen gaat, te vragen wat zij nodig hebben, en met interventies de psychische gezondheid te verbeteren en te ondersteunen.
Sociale steun: Sociale steun (emotioneel en praktisch) draagt bij aan informele zorg in de buurt als het nodig is. Initiatieven die sociale verbondenheid in gemeenschappen ondersteunen zouden hierbij kunnen helpen.
Vertrouwen: Mensen die instituten of personen vertrouwen gebruiken hen ook eerder als informatiebron. Daarmee kan rekening worden gehouden in het geval van een nieuwe (gezondheids-)crisis. Bijvoorbeeld door adviezen van experts die worden vertrouwd expliciet mee te wegen in beleidskeuzes (en dit ook te communiceren) en door experts in staat te stellen zelf te communiceren over geldende maatregelen.
Verschillen tussen landen
De vragen van de monitor zijn ook uitgezet in Slovenië, Spanje en Ierland. Zo kunnen de Nederlandse bevindingen in context worden geplaatst. Eind 2025 volgt een kennisnotitie met de vergelijkingen tussen deze landen. Enkele resultaten zijn al bekend: In Nederland, Spanje en Ierland voelen deelnemers zichzelf minder voorbereid op een pandemie dan in Slovenië, maar daar heeft men weer het gevoel dat de overheid minder voorbereid is. In Nederland is men minder paraat (hebben van een EHBO-set, maskers of zeep, voorraad water) dan in de andere drie landen. In Nederland wassen mensen minder vaak hun handen in verschillende situaties dan in de andere drie landen, voornamelijk na het niezen, hoesten of het snuiten van de neus. Nederlandse deelnemers hebben meer vertrouwen in de overheid dan deelnemers in de andere landen.
Bron: website Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); publicatiedatum 17 april 2025, Kennisnotitie 0012, Pandemische Paraatheid & Gedrag – Resultaten vragenlijstmonitor 2024.